Ik weet niet wat het is, maar ik zie de laatste tijd overal dode
dieren lopen. Ze lopen rond tussen de gewone mensen (wie hier een
Sixth Sense-grapje uitvist: chapeau). Ze hangen aan de capuchons van
donsjacks, gewatteerde jassen, lakleren- of goedkoop glimmende
jassen. Het zijn dieren en ze zijn dood. Ik weet dat ik me niet zo
druk moet maken. Maar dat doe ik wel. Dat ik het in mijn eentje niet
kan veranderen. Maar ik probeer het toch. Ik herinner me nog dat
bontj assen werden besmeurd met groene verf, dat de draagster voor
‘moordenaar’ werd uitgescholden en tot paria verklaard werd. Bont was
een no-go. Het erfstuk van grootmoeder werd angstig weggehangen op
zolder. Ja, het was een mooie mantel en veel geld waard, maar oh wee
als je erin gezien werd. Behalve in Rusland, maar dat is een ander
verhaal. Nu lijkt er iets veranderd. Nee, er is iets veranderd.
Tegenwoordig kun je bij het plaatsen van je bestelling kiezen uit
verschillende soorten bont. Vertel maar, welk beest wil je aan je
muts hebben hangen, tot het weer uit de mode is? Een muskusrat,
chinchilla, konijn, nerts, sabel, zeehond of vos? Ja hoor, we hebben
ze aliemaal op voorraad. Bedrijven schieten als paddenstoelen uit de
grond en spelen gretig in op de wensen van onze jeugd van
tegenwoordig.
Jeugd van tegenwoordig? Juist ja. Bont wordt namelijk vrijwel alleen
gedragen door degenen die onze pensioenen gaan betalen. Gelukkig heb
ik vrij toegang tot deze leeftijdsgroep en vond ik het dus hoog tijd
om tijdens de zangles maar eens wat rond te gaan vragen. Negen van de
zeventien kids bleek in het bezit van zo’n felbegeerd, peperduur
jack. “Je mag kiezen in de winkel en drie weken later is ‘ie klaar.”
“Ik heb de mijne van internet.” “Ik weet niet wat voor bont dit is.”
“Iedereen loopt er toch mee.” “Oh, is dit echt dan? Cool.” “Kweenie,
het is toch gewoon stoer ofzo.” Ik vroeg de desbetreffende leerlingen
of zij toevallig ook wisten hoe het bont van hun jas geoogst werd.
Over doodknuppelen, uithongeren, villen, te kleine hokken,
elektrocuteren, 20 eenhoorntjes per kraag, milieuvervuilende
chemische behandeling, dat soort dingen. Nee, dat wisten ze niet.
“Maar u draagt toch leer, juf.” Een paar laarzen die ik sinds het
begin der tijden bezit. “U eet toch vlees, juf.” Maximaal twee keer
per week. “U draagt ook bont, juf.” Hou er eens een aansteker
tegenaan, zou ik zeggen. “Indianen droegen het ook hoor, juf.” “Het
beest is toch al dood, juf.” Ik zuchtte heel diep, terwijl mijn bloed
kookte, kookte. Hoe bewust onwetend kun je jezelf willen houden? Hoe
kun je zoveel slappe excuses voor je gedrag verzinnen? Hoe
afgescheiden kun je voelen van de wereld om je heen? Hoe respectloos
kun je jezelf opstellen tegenover wat leeft, eet, piept, paart en
waggelt? Wat komt hierna? Hoe groot is ons aandeel, dat van de
volwassenen, hierin? Wat is er onderweg gebeurd dat jongeren denken
dat dit oke is? “Ik vind het gewoon mooi, juf.” Een week later kwam
er een jongen naar me toe. Hij droeg de bontkraag niet meer. Hij was
wel geschrokken van m’n oververhitte verhaal van vorige les. Dat wist
‘ie niet, zei hij. Mijn hart maakte een sprongetje. “Ik heb’m
verpatst aan m’n maat. Hij had een nepper, dusse, vandaar.” Nou ja,
het is een begin.
‘Voor de boeg’ is een column van Gerlinde Vliegenthart
Bron: Katwijk Special van 29-11-2011.